1 John 5

1) gelooft, dat Jezus

Namelijk met zodanig een geloof, dat vergezeld is van alles wat tot een oprecht geloof behoort; zie 1 Joh. 4:2.

1Jo 4.2

2) de Christus,

Dat is, de ware en beloofde Messias. Zie Joh. 20:31.

Joh 20.31

3) Dengene, Die

Dat is, den Vader.

4) degene, die uit Hem

Dat is, zijn kinderen; hetwelk, dewijl het zo is onder de mensen, zo bewijst de apostel daarmee, dat als men God liefheeft men ook al de kinderen Gods moet liefhebben, die uit Hem geboren zijn.

5) wanneer wij God

Want uit de liefde Gods, als een oorsprong en fontein, moet de liefde van den naaste spruiten en voortkomen.

6) dit is de liefde Gods,

Dat is, hiermee betonen wij, dat wij God waarlijk liefhebben.

7) niet zwaar.

Dat is, bezwaarlijk, moeilijk, hetwelk hier niet gezegd wordt om aan te wijzen, dat wij deze geboden hier volkomen kunnen onderhouden. Zie 1 Joh. 1:8, en 1 Joh. 2:1; maar ten opzichte van de wedergeborenen, in welker hart de Heilige Geest de geboden Gods, zo inschrijft, dat Hij meteen in hen een lust verwekt om deze gaarne te doen, Rom. 7:22. En hetgeen iemand gaarne doet valt hem niet zwaar of moeilijk. Zie Matth. 11:30.

1Jo 1.8 2.1 Ro 7.22 Mt 11.30
8) overwint de wereld;

Dat is, in den geestelijken strijd tussen den Geest der wedergeboorte en de wereldse begeerlijkheden en aanlokkingen, waardoor wij tot afwijking van het geloof en overtreding der geboden Gods worden verzocht, houdt het de overhand.

9) de overwinning,

Dat is, de oorzaak van onze overwinning, omdat het Christus omhelst, door wien wij alles vermogen; Filipp. 4:13.

Php 4.13

10) ons geloof.

Namelijk dat vergezeld is van al wat tot een waar geloof vereist wordt; want zulk een geloof kan niet bestaan zonder onderhouding van de geboden der liefde tot God en den naaste.

11) door water en bloed,

De apostel ziet hier op het water en bloed dat uit de doorstoken zijde van Christus gevloeid is, waarvan Johannes alleen gewag maakt, Joh. 19:34,35; en verhaalt dat weder hier, om te tonen dat daarin een verborgenheid is, namelijk dat van Hem vloeit het water van den Heiligen Geest, waardoor wij gereinigd en wedergeboren worden, en dat door het uitstorten van Zijn bloed aan het kruis ons is verworven de verzoening met God en de vergeving onzer zonden. En daardoor is vervuld hetgeen afgebeeld was door de plechtigheden van het Oude Testament, die meest bestonden in reinigingen met water en bloedstorting der beesten die geofferd werden, zodat dit de zin is: dewijl Christus, gekomen zijnde, al wat door de ceremoni‰n van het Oude Testament afgebeeld was, inderdaad vervuld heeft, dit dan een klaar bewijs is, dat Hij de ware Messias is.

Joh 19.34,35

12) niet door het water

Dat is, Hij is gekomen om niet alleen de weldaad der wedergeboorte of der reiniging onzer verdorven natuur, maar ook de weldaad der rechtvaardigmaking of verzoening met God tezamen teweeg te brengen, door Zijn Geest en bloed, welke twee weldaden van elkander niet worden gescheiden.

13) de Geest is het,

Dat is, de Heilige Geest getuigt in de harten der gelovigen; 2 Cor. 1:22; Ef. 1:13.

2Co 1.22 Eph 1.13

14) de Geest de waarheid is.

Dat is, de leer van het Evangelie dat Jezus is de Christus. Welke leer geest genoemd wordt, 2 Cor. 3:6. Zie de aantekeningen aldaar.

2Co 3.6
15) Want

Dit vers, daar het een zeer klaar getuigenis bevat van den Heilige Drievuldigheid, schijnt door de Arianen uit enige boeken uitgelaten te zijn, maar wordt in meest alle Griekse boeken gevonden en zelfs ook bij vele oude en aanzienlijke leraars, die voor de tijden der Arianen geleefd hebben, tot bewijs der Heilige Drievuldigheid daaruit bijgebracht, en de tegenstelling van de getuigen op aarde, 1 Joh. 5:8, toont klaarlijk dat dit vers, 1 Joh. 5:7, daar wezen moet, gelijk blijkt uit 1 Joh. 5:9, waar gesproken wordt van deze getuigenis van God.

1Jo 5.8,7,9

16) Drie zijn er,

Namelijk personen en onderscheiden getuigen.

17) in den hemel,

Dat is, geven hiervan uit den hemel een hemels en Goddelijk getuigenis, waaraan niet mag getwijfeld worden. Zie Matth. 3:16,17, en Matth. 17:7; Joh. 3:31; Hand. 2:1, enz.

Mt 3.16,17 17.7 Joh 3.31 Ac 2.1

18) het Woord

Dat is, de Zoon Gods. Zie Joh. 1:1.

Joh 1.1

19) deze Drie zijn

Namelijk personen. Zie Matth. 3:16,17, en Matth. 28:19.

Mt 3.16,17 28.19

20) Een.

Namelijk van wezen en natuur, die alle drie van deze zaak gezamenlijk en enerlei getuigen. Een zeer klaar bewijs en getuigenis van de drieheid der personen in het enig Goddelijk wezen. Zie Joh. 10:30.

Joh 10.30
21) drie zijn er,

Dat is, drie getuigen zijn er ook op de aarde die hetzelfde getuigen.

22) de Geest,

Dat is, de Geest der aanneming tot kinderen, die den gelovigen in de gemeente hier op aarde gegeven wordt, en het water der wedergeboorte, waardoor de gelovigen van hun gemeenschap met den Vader en den Zoon verzekerd worden, en het bloed des Nieuwen Testaments, waardoor zij verkrijgen vergeving hunner zonden en de verzoening met God. Anderen verstaan door den Geest de leer van het Evangelie, en door het water het sacrament van den doop, en door het bloed, het sacrament van het avondmaal, door welke drie middelen de gelovigen in de Kerk hier op aarde van de vergeving hunner zonden door Christus, en van het eeuwige leven, als door drie vaste getuigen, verzekerd worden. Zie ook de aantekeningen op 1 Joh. 5:6.

1Jo 5.6

23) tot een.

Dat is, zien op enerlei zaak en geven daarvan enerlei getuigenis, namelijk dat Jezus is de Zaligmaker en de Zoon Gods, 1 Joh. 5:5.

1Jo 5.5
24) meerder;

Dat is, geloofwaardiger, en moet daarom ook vaster aangenomen worden.

25) van Zijn Zoon getuigd

Namelijk Jezus Christus, dat Hij de ware en enige Zaligmaker is.

26) heeft de getuigenis

Dat is, door den Heiligen Geest, die het geloof in hem gewrocht heeft, in zijn hart hiervan overtuigt en verzekert; Joh. 3:33.

Joh 3.33

27) heeft Hem tot een

Zie 1 Joh. 1:10.

1Jo 1.10
28) de getuigenis,

Namelijk waarvan ik spreekt.

29) ons God het

Namelijk die in Christus waarlijk geloven; Joh. 3:36.

Joh 3.36

30) is in Zijn Zoon.

Namelijk als in een fontein uit wiens volheid wij het ontvangen, Joh. 1:16. Want de Zoon heeft ons het leven verdiend, heeft de macht om het ons te geven, en geeft het ook allen die in Hem geloven. Zie Joh. 6:47,48,51, en Joh. 17:2.

Joh 1.16 6.47,48,51 17.2
31) heeft, die heeft

Dat is, met waar geloof heeft aangenomen, Joh. 1:12, die heeft de beginselen van het eeuwige leven reeds in dit leven, en heeft een zekere hoop dat hij het ook hiernamaals volkomen zal bezitten. Zie Joh. 5:24, en Joh. 8:51.

Joh 1.12 5.24 8.51
32) gelooft in den Naam

Dat is, in het geloof meer en meer moogt toenemen en daarin volharden.

33) de vrijmoedigheid,

Dat is, vrijmoedig vertrouwen, gelijk Hebr. 4:16; 1 Joh. 2:28, en 1 Joh. 3:21.

Heb 4.16 1Jo 2.28 3.21

34) tot Hem hebben,

Namelijk God, gelijk Hij spreekt 1 Joh. 3:21.

1Jo 3.21

35) verhoort.

Grieks hoort.

36) wat wij ook bidden,

Namelijk naar Zijn wil, gelijk 1 Joh. 5:14.

1Jo 5.14

37) de beden

Dat is, de zaken die wij bidden.

38) verkrijgen,

Grieks hebben; dat is, zeker zullen hebben.

39) zijn broeder ziet

Dat is, zijn mede-christen.

40) een zonde niet

Dat is, een zonde waarop de eeuwige dood niet zeker volgt; dat is die niet onvergeeflijk is.

41) bidden en

Namelijk voor zijn broeder, dat God hem deze zonde wil vergeven.

42) Hij zal hem

Namelijk God zal hem zijn zonden vergeven en zo het leven geven; of hij, namelijk die God voor de zonde van zijn broeder bidt, zal met zijn gebed hetzelve bij God teweeg brengen. Zie 1 Tim. 5:16; Jak. 5:20.

1Ti 5.16 Jas 5.20

43) het leven geven,

Dat is, van den dood, dien hij door zijn zonde verdiend had, verlossen.

44) een zonde tot den dood;

Dat is, die zekerlijk den dood met zich brengt, welke is de lastering tegen den Heiligen Geest, wanneer iemand de waarheid der christelijke leer, waarvan hij door den Heiligen Geest is verlicht en overtuigd, loochent en deze vijandig lastert en vervolgt. Zie de aantekeningen Matth. 12:31.

Mt 12.31

45) dat hij zal bidden.

Namelijk daar God zodanigen zondaren de zonden niet wil vergeven, maar geeft hen over in hun onboetvaardigheid tot het einde toe, doordien zij het middel tot de boetvaardigheid, hetwelk Christus' offerande is, en de overtuiging van den Heiligen Geest verwerpen en tegenstaan.

46) niet tot den dood.

Dit is niet te verstaan, dat er enige zonde zo licht zou wezen, dat zij den dood niet zou verdienen, hoe klein deze ook mogen zijn; want dat strijdt tegen Deut. 27:26; Jak. 2:10; maar dat zij niet noodzakelijk den dood meebrengt, maar vergeven kan worden, als de zondaar daarover een oprecht berouw en leedwezen toont.

De 27.26 Jas 2.10
47) niet zondigt;

Namelijk tot den dood; nog zo dat de zonde over hem de heerschappij heeft. Zie 1 Joh. 3:9.

1Jo 3.9

48) bewaart zichzelven,

Namelijk dat hij in deze zonde niet vervalle.

49) de boze

Dat is, de duivel, die hem tot deze zonde zoekt te brengen; Matth. 6:13.

Mt 6.13

50) vat hem niet.

Of raakt hem niet; dat is, heeft geen vat op hem, om hem in die zonde te trekken.

51) wij uit God zijn,

Namelijk die in Christus geloven.

52) de gehele wereld ligt

Dat is, alle andere mensen, die niet zijn wedergeboren noch geloven.

53) in het boze.

Dat is, in de zonde en onder het geweld des duivels.

54) het verstand gegeven,

Dat is, de rechte en zaligmakende kennis van den waren God, waarin het eeuwige leven bestaat, Joh. 17:3. Of verstand gegeven, opdat wij den waarachtigen mogen kennen.

Joh 17.3

55) den Waarachtige kennen;

Dat is, den waren en levenden God, den Vader van onzen Zaligmaker Jezus Christus.

56) wij zijn in den Waarachtige,

Dat is, wij hebben door het geloof gemeenschap met Hem, 1 Joh. 1:3.

1Jo 1.3

57) [namelijk] in Zijn

Anderen voegen hier tussen het woordje en, gelijk 1 Joh. 1:3, en verstaan bij dezen waarachtige ook den Vader, gelijk in het voorgaande.

1Jo 1.3

58) Deze is de waarachtige

Namelijk Jezus Christus. Zie Joh. 17:3.

Joh 17.3

59) het eeuwige Leven.

Dat is, de oorsprong, verdiener en gever van het eeuwige leven; Joh. 1:4, en Joh. 10:28, en Joh. 14:6.

Joh 1.4 10.28 14.6
60) bewaart uzelven

Dat is, wacht u en draagt zorg, dat gij u met geen afgoderij besmet.

61) afgoden. Amen.

Dat is, valse goden, of beelden, die tot afgoderij misbruikt worden, dat gij deze generlei eer of dienst betoont, daar dit met de christelijke religie en den waren godsdienst geenszins kan bestaan.

Copyright information for DutKant